Sommige kinderen zijn van nature meer zelfverzekerd en hebben minder last van faalangst dan anderen. Een gebrek aan zelfvertrouwen ontstaat vooral door situaties waarin een kind zich niet veilig, verbonden of gewaardeerd voelt. Ook is het mogelijk dat ouders of school te veel van een kind verwachten.
Een risico van langdurige situaties van onzekerheid is dat het kind in een negatieve spiraal terechtkomt. Als iets niet goed gaat, geeft het zichzelf de schuld. Dit versterkt het negatieve zelfbeeld en maakt je leerling nog onzekerder.
Hoe herken je een kind met een negatief zelfbeeld?
Je leerling:
- praat negatief over zichzelf: ‘Ik kan het niet’ of: ‘Ik ben dom’;
- is verlegen, afwachtend, neemt geen initiatief;
- ziet tegen dingen op of vermijdt situaties waarin het kan falen;
- vraagt vaak om hulp en vindt het eng om dingen alleen te doen;
- vertoont opvallend stoer, gek of agressief gedrag.
Wees alert op deze signalen, zeker als ze vaker en over een langere periode voorkomen.
Tips: zo help je een onzeker kind
Deze tips helpen je op weg om samen met je leerlingen te werken aan hun zelfvertrouwen:
1. Geef complimenten
Leg minder nadruk op wat niet goed gaat of wat ze niet kunnen. En focus op wat wél goed gaat. Zo kun je steeds iets meer van ze vragen. Complimenten zijn heel belangrijk: ze geven een goed gevoel en dragen bij aan meer zelfvertrouwen.
2. Stimuleer zelfstandigheid
Kinderen krijgen meer zelfvertrouwen als ze merken dat iets, wat van tevoren moeilijk leek, toch lukt. Is dit te eng en klappen ze helemaal dicht of worden ze boos? Deel de taak dan op in stukjes. En bespreek van tevoren hoe ze elk stukje moeten aanpakken.
3. Geef ruimte voor onzekerheid
Zeker bij nieuwe ervaringen of het maken van keuzes is het belangrijk dat je de onzekerheid benoemt. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: ‘Vind je het spannend? Dat hoort erbij. Maar als je het toch probeert, dan voel je je daarna hartstikke trots. En is het de volgende keer veel minder spannend.’
4. Vergelijk niet
Ieder kind is anders en ontwikkelt zich in zijn of haar eigen tempo. Vergelijk een onzeker kind dus niet met andere kinderen.
5. Laat het kind zelf beslissen
Heeft jouw leerling de neiging om bij alles om bevestiging te vragen? Geef deze niet rechtstreeks, maar stel een tegenvraag. Bijvoorbeeld: ‘Hoe zou je het zelf oplossen?’ of ‘Wat zou je zelf doen?’. Door deze vragen te stellen, leert jouw leerling om zelf na te denken en te vertrouwen op zijn of haar eigen keuzes.
6. Gebruik de kracht van het woordje ‘nog’
Zegt een kind regelmatig: ‘Dat kan ik niet’ of ‘Het lukt me niet’? Antwoord dan: ‘Dat kun jij nóg niet’. Zo maak je duidelijk dat het wel lukt als je doorzet, oefent of ouder wordt.
7. Gebruik gesprekskaarten
In een persoonlijk gesprek kom je er eerder achter welke hulpvraag er speelt. Zo kunnen jullie samen inzichtelijk maken wat er al goed gaat en wat beter kan. Soms komt een gesprek moeizaam op gang. Het kan helpen als je dan gesprekskaarten inzet.
8. Stimuleer sport voor meer zelfvertrouwen
Sporten helpt om te vertrouwen op je lichaam, uitdagingen aan te gaan, fouten te maken en angsten te overwinnen. Ook zien kinderen dat het beter gaat als ze regelmatig oefenen en trainen. Bovendien hebben ze, al sportend, veel contact met leeftijdsgenoten en ook dat is belangrijk voor het zelfvertrouwen.